ยง2.2 Het oog
Elk oog bevat maar liefst 125 miljoen zintuigcellen en een verstelbare lens. Deze uitrusting is de basis voor de vorming van een scherp kleurenbeeld op verschillende afstanden. Twee miljoen zenuwcellen verbinden de zintuigcellen met de gezichtscentra in de hersenen zodat je een driedimensionaal beeld kunt zien.
In de vorige paragraaf hebben we geleerd hoe ons zintuigstelsel kan reageren op interne en externe prikkels en hoe onze zintuigcellen in verbinding staan met onze hersenen.
In deze paragraaf gaan we dieper in op de bouw en de werking van het oog.
In de vorige paragraaf hebben we geleerd hoe ons zintuigstelsel kan reageren op interne en externe prikkels en hoe onze zintuigcellen in verbinding staan met onze hersenen.
In deze paragraaf gaan we dieper in op de bouw en de werking van het oog.
-
Bouw van het oog
-
Beeldvorming
-
Accomoderen
-
Lichtbreking door lenzen
-
Oogafwijkingen
-
De pupilreflex
-
Het netvlies
-
Contrasten en kleuren
-
Stereoscopie
<
>
Ook met je ogen kun je de wereld om je heen waarnemen. Net als bij je oren kun je aan de buitenkant slechts een klein gedeelte van het oog zien.
|
Boven je oog zitten je wenkbrauwen. De kleine haartjes van je wenkbrauw zorgen ervoor dat zweet of ander vocht niet zomaar in je ogen loopt. De wimpers beschermen de ogen tegen vuil en te fel licht. |
Onder de huid bij de ogen liggen de traanklieren. Deze klieren maken traanvocht. Als je knippert, verspreiden je oogleden het traanvocht over de ogen. Traanvocht zorgt ervoor dat de ogen niet uitdrogen en het spoelt kleine stofjes weg. Een buis voert het overtollige traanvocht weer af naar de neusholte |
|
|
Het oog heeft een diameter van ongeveer 2,5 cm. Het witte gedeelte van de oogbal noemen we het harde oogvlies. Aan de voorzijde van het oog gaat het harde oogvlies over in het hoornvlies
Het gekleurde gedeelte van het oog is de iris of regenboogvlies. Het zwarte rondje in je iris is een opening om licht door te laten. Dit heet je pupil |
Aan het harde oogvlies zitten oogspieren vast. De oogspieren draaien de ogen in de richting waar je kijkt. |
|
|
De oogbol is voor het grootste gedeelte gevuld met een geleiachtige vloeistof: Het glasachtig lichaam. Deze vloeistof zorgt er onder andere voor dat de vorm van het oog behouden blijft. |
Tussen het hoornvlies en de ooglens ligt de voorste oogkamer. Tussen de iris en de ooglens bevindt zich de achterste oogkamer. Beide kamers zijn gevuld met vocht.
|
|
|
De wand van het oog bestaat uit drie lagen. De buitenste laag is het harde oogvlies. De middelste laag is het vaatvlies, hierin liggen veel bloedvaten. De binnenste laag is het netvlies, hierin liggen de zintuigcellen. |
Als je ergens naar kijkt komt licht via je pupil je oog binnen. Achter de iris en de pupil bevindt zich de lens. Rondom de lens zit het straalvormig lichaam. Het hoornvlies, het straalvormig lichaam en de lens zorgen ervoor dat er een scherp beeld ontstaat op je netvlies |
|
|
In het netvlies, recht tegenover de pupil ligt de gele vlek. Met de zintuigcellen in de gele vlek kun je het scherpst zien. De plaats waar de oogzenuw het oog verlaat het de blinde vlek. Hier zitten geen zintuigcellen. |
In de zintuigcellen ontstaan impulsen die via de oogzenuw naar de hersenen gaan. In de hersenen worden deze impulsen verwerkt tot een beeld wat jij kunt zien. |
|
|
Lichtstralen komen je ogen binnen door de lens. De lens verbuigt het licht waardoor het beeld ondersteboven op het netvlies valt. Je hersenen zorgen ervoor dat het beeld weer wordt "rechtgezet". |
Het ene moment zie je iets van veraf scherp en het andere moment van dichtbij. Om ervoor te zorgen dat het beeld steeds scherp op het netvlies valt moet de lens van vorm veranderen. Het boller en platter worden van de ooglens noemen we accomoderen.
In bovenstaand filmpje hebben we gezien dat de lens met lensbandjes in het straalvormig lichaam hangt.
Instellen op voorwerp veraf.
|
De kringspieren in het straalvormig lichaam zijn ontspannen als je naar iets in de verte kijkt. Je ogen zijn dan in ruststand. Door de druk van het glasachtig lichaam wordt de doorsnede van het straalvormig lichaam groter wat als gevolg heeft dat de lensbandjes strakker komen te staan en aan de lens trekken. Deze wordt hierdoor platter. |
Instellen op voorwerp dichtbij
De kringspieren in het straalvormig lichaam trekken samen als je naar iets van dichtbij kijkt. Hierdoor wordt de doorsnede van het straalvormig lichaam kleiner en komen de lensbandjes losser te staan. De lensbandjes trekken dan minder aan de lens waardoor de lens terug komt in zijn bolle vorm. |
|
Lichtstralen worden gebroken op plaatsen waar ze over gaan van het ene medium in het anderen (Gas, vloeibaar, vast). Lichtstralen worden zo in een andere richting gebogen.
Je kunt onderscheidt maken tussen twee soorten lenzen, bolle (positieve) lenzen en holle (negatieve) lenzen.
Je kunt onderscheidt maken tussen twee soorten lenzen, bolle (positieve) lenzen en holle (negatieve) lenzen.
Positieve lenzen zijn in het midden dikker dan aan de randen. Hierdoor wordt het licht naar elkaar toe afgebogen. Dit noemen we convergeren.
Negatieve lenzen zijn in het midden dunner dan aan de randen en spreiden het licht.
De lens kan dikker of dunner worden. Hierdoor zorgt de lens ervoor dat de lichtstralen precies op de gele vlek vallen waardoor je scherp kunt zien.
Bij sommige mensen werkt de ooglens niet goed. De lichtstralen komen dan niet precies op het netvlies terecht, maar ervoor of erachter. Je ziet dan niet scherp. Iemand is dan bijziend of verziend. Slechtziendheid kan worden gecorrigeerd met een bril of contactlenzen. |
|
Bijziend
|
Als iemand bijziend is, kan diegene alleen dichtbij scherp zien. In de verte ziet diegene dan niet scherp.
Je krijgt dan een bril met holle lenzen. Deze verbuigen het licht wat je oog binnenkomt dusdanig dat het uiteindelijke plaatje precies op je netvlies valt. |
Verziend
Als iemand verziend is kan diegene alleen in de verte goed zien. Dichtbij kan diegene niet scherp zien. Je krijgt dan een bril met bolle lenzen waardoor de lichtstralen weer precies op je netvlies komen. |
|
|
Licht komt je oog binnen door de pupil. De pupil kan groter en kleiner worden, afhankelijk van de hoeveelheid licht. Dit noem je de pupilreflex. Met de pupilreflex wordt de hoeveelheid licht geregeld die op het netvlies valt. |
Bij veel licht wordt de pupil klein. Er komt dan minder licht het oog binnen. Bij zwak licht wordt de pupil juist groter. Een grote pupil laat veel licht binnen. Daardoor kun je toch zien als het bijna donker is. |
|
|
Als licht door de lens het glasachtig lichaam binnenkomt, schijnt dit op het netvlies. Het licht komt dan eerst door een laag zenuwcellen. Daarna door een laag lichtreceptoren en tot slot valt het licht op een laag pigmentcellen. |
|
De impulsen die in de lichtreceptoren ontstaan, worden via andere zenuwcellen naar de zenuwen geleid. Uitlopers van deze zenuwen verlaten het oog via de oogzenuw. In de blinde vlek gaan de uitlopers door het netvlies, het vaatvliet en het harde oogvlies heen. Het netvlies wordt op deze plaats onderbroken en daarom liggen er in de blinde vlek geen zenuwcellen.
|